Rechtopstaande hemicryptofyt, (30-)40-80(-90) cm. Stengel: groen, aan de basis roodviolet aangelopen, met lange, afstaande, stijve, bleke haren tot in het bovenste derde deel. Rozetbladeren: tijdens de bloei meestal afwezig, indien aanwezig eivormig-elliptisch, ongetand of met microtandjes, groen, aan onderzijde vaak iets rood aangelopen. Stengelbladeren: (8-)10-14(-19), onderzijde bleek, de onderste soms plm. rood aangelopen, bovenzijde (donker)groen, gelijk verspreid aan de stengel, naar boven geleidelijk kleiner en van vorm veranderend, de bovenste vaak bractee-achtig; de onderste 5-12 × 2-3,5 cm, langwerpig omgekeerd eirond, aan de basis lang versmald in een soms korte bladsteel, aan de top doorgaans afgerond tot iets spits, met 3-4 paar zeer korte (soms sterk gereduceerde) tanden, de onder- en bovenzijde met verspreide sterharen en talrijke haren, verkalend, de bovenste breed afgerond zittend, met 2-3 paar korte zaagtanden in de onderste helft, de bovenste helft geleidelijk in een lange spits uitlopend, de bovenzijde met talrijke sterharen en verspreide (lichte) haren langs de rand, de onderzijde met talrijke sterharen en sterker bezet met enkelvoudige haren, vooral op de middennerf.
Bloeiwijze: 10-30(-40)% van de totale hoogte, tuilvormige, overtoppende pluim, lager geplaatste takken afwezig of weinig, aantal hoofdjes (2-)6-17(-30), vaak ook met abortieve hoofdjes; accladium (1-)1,5-2,5(-3,5) cm. Bloemsteeltjes: dicht bezet met sterharen, zonder haren of klieren. Omwindselblaadjes: 9-11 mm, donker, zonder duidelijke lichtere rand, tamelijk breed en stomp, de buitenste met weinig tot verspreide lichte haren en enkele tot verspreide sterharen, soms ook bijna kaal, klierharen afwezig, de binnenste met weinig sterharen of kaal. Stijlen: donker.
Bloeitijd: (juni-) juli (- begin augustus).
Standplaats: Beschaduwde wegbermen, vaak op hellingen en onder Fagus, vnl. op gestuwd preglaciaal. Meestal op plaatsen waar strooiselaccumulatie verhinderd wordt (helling, wind) en een ectorganische bodemhorizont ontbreekt. De soort lijkt gebonden aan oude infrastructuur. Vooral in het Poion nemoralis, soms ook in het Melampyrion pratensis.
Verspreiding: Op de Oost-Veluwe tussen Apeldoorn en Wageningen, in Salland bij Broekland en een oude vondst (het typemateriaal!) bij Ubbergen in het Rijk van Nijmegen. Buiten Nederland niet bekend.
Variatie en gelijkende soorten: In het gebied niet te verwarren met andere soorten door de stijve, afstaande beharing van de stengel, in combinatie met de breed afgerond zittende bovenste bladeren en de weinig behaarde, stompe omwindsels. Hieracium (tridentatum subsp.) laevigans kan habitueel lijken op H. megachaetoides, maar deze soort heeft doorgaans meer bladeren en is (vrijwel) kaal.
Synoniemen: Dit taxon is alleen op ondersoortniveau beschreven als Hieracium laevigatum Willd. subsp. megachaetoides Zahn (in Van Soest 1927: 175); een artikel waarin het taxon tot soort wordt verheven is in voorbereiding; Hieracium laevigatum Willd. subsp. wachterianum Zahn (in Van Soest 1927: 185; Hieracium laevigatum Willd. subsp. ovalescens (Omang) var. ovalescentiforme Soest & Zahn (in Van Soest 1929: 126).