Door: Rense Haveman
Nu er in alle hevigheid een stikstofcrisis woedt, lijken voorbeelden van het negatieve effect van stikstof overal voor het oprapen te liggen. Door de grootschalige overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) boet de natuur aan kwaliteit in. Maar er is meer aan de hand. Tijd om eens een plantensociologisch voorbeeld te geven: de brandnetelzomen. Brandnetels zijn immers echte stikstofvreters...
Een winterse discussie
Afgelopen winter was ik met een mede-plantensocioloog verwikkeld in een discussie over soorten die kenmerkend zijn voor de zgn. "nitrofiele zomen", en wel rond de vraag wat de oorzaak is van de recente sterke toename van deze soorten. Het gaat om planten die veel mensen wel zullen kennen, zoals grote brandnetel (Urtica dioica), witte dovenetel (Lamium album), zevenblad (Aegopodium podagraria), fluitekruid (Anthriscus sylvestris), hondsdraf (Glechoma hederaceae) en robertskruid (Geranium robertianum), maar er zijn er meer. Dit zijn soorten die – vaak samen – hoog-productieve, ruige begroeiingen vormen in bosranden. De Altmeister van de plantensociologie, de Duitser Reinhold Tüxen, ongeëvenaard in het verzinnen van begrijpelijke, alledaagse analogieën voor plantensociologische verschijnselen, noemde de smalle rand tussen het opgaande bos en de lage begroeiing buiten het bos "zoom" en de vegetatie die daar groeit een "zoomvegetatie". De toevoeging "nitrofiel" wil zeggen: stikstofminnend. Op de voedselarme hogere zandgronden waren de genoemde soorten vanouds uitgesproken schaars, maar nitrofiele zoomplanten nemen hier de laatste jaren sterk toe. Hieronder heb ik, gewoon ter illustratie, een collage van kaartjes van zevenblad gemaakt uit de NDFF, met daarop de vondsten sinds 1800. In de bovenste rij de vondsten tot 1930, 1940 en 1960, en in de onderste rij tot 1980, 2000 en 2010. Het grote kaartje geeft de vondsten tot 2020 weer. Het ligt voor de hand de opvallende toename van zevenblad en andere soorten uit de brandnetelzomen te wijten aan de stikstof die we als mensen produceren in het verkeer, de industrie en de landbouw. Tenslotte zijn het allemaal soorten die van oorsprong in ons land beperkt waren tot de landschappen met een relatief rijke bodem, zoals het rivier- en zeekleigebied, de beekdalen en Zuid-Limburg. Hun uitbreiding tot diep op de arme zandgronden moet dan toch wel een gevolg zijn van de stikstofdepositie? Mijn punt in de genoemde discussie was dat dit weliswaar een afdoende verklaring schijnt, maar dat verandering van het traditionele beheer een hele keten van reacties in het landschap en de bodem teweeg heeft gebracht die voor de uitbreiding van deze soorten minstens net zo belangrijk is als de stikstofdepositie.
Vondsten van Aegopodium podagraria tussen 1800 en 1930, 1940 en 1960 (bovenste rij) en 1980, 2000 en 2010 (onderste rij). Het grote kaartje is anno nu. Bron: NDFF Verspreidingsatlas.
Zoombegroeiingen in Hemmen
De discussie was in mijn hoofd al lang weer naar de achtergrond geraakt, toen hij zich van 't voorjaar tijdens een wandeling in Hemmen ineens weer opvallend opdrong. Ik was er al aan voorbij gelopen, maar na een paar stappen drong ineens tot mij door dat de illustratie van mijn punt mij levensgroot stond toe te schreeuwen. Ik keerde mij om om beter te kijken, en inderdaad, daar was het: een opvallende zoombegroeiing met brandnetels, niet tegen een bosrand, maar tussen de weg en het gazon van het kasteelpark. Om auto's te verhinderen het gazon op te rijden – gewild of ongewild – is een rij lage palen geplaatst, dik genoeg om op te kunnen zitten (of je auto lelijk te beschadigen). De berm aan de ene kant van de rij palen is kaal, kapot gereden in de drukte van zonnige zondagen. Het gazon, aan de andere kant van de rij palen, is dicht begroeid, een typisch gazon, dat waarschijnlijk vaker dan 10x per jaar wordt gemaaid. Tussen de palen vindt geen beheer plaats, een strook van ongeveer 60 cm die niet gemaaid wordt, maar waar ook geen auto's kunnen rijden of parkeren. En precies in die strook een brandnetelbegroeiing...
Het is een simpele maar heldere illustratie van wat zoombegroeiingen zijn: smalle zones tussen twee beheerde en/of gebruikte structuren (in dit geval een berm die als uitwijkzone wordt gebruikt en een gemaaid gazon) die zelf niet beheerd worden. De zoomvegetatie wordt gestabiliseerd door het gebruik en het beheer van de twee aangrenzende structuren, het kent zelf geen beheer. Om me heen kijkend, zag ik dat er nog een voorbeeld van hetzelfde fenomeen voorhanden was, namelijk onder het bankje en de prullenbak in het gazon. Het toont meteen aan hoe hier gemaaid is, namelijk met een zitmaaier: was er met een bosmaaier gemaaid dan zou met brandnetels en consorten ongetwijfeld korte metten zijn gemaakt. Niet netjes namelijk.
Dit aspect van de nitrofiele zomen – ze komen tot ontwikkeling daar waar gebruik en/of beheer ontbreekt – is in de Nederlandse vegetatiekundige literatuur nergens terug te vinden. In De vegetatie van Nederland wordt de voedselrijkdom van de bodem telkens weer genoemd, strooiselophoping en beschaduwing zijn termen die af en toe ten tonele verschijnen, maar het achterwege blijven van beheer wordt volledig genegeerd. En dat is spijtig, want daarmee wordt een belangrijk deel van de ecologie van de brandnetelzomen niet benoemd. En het ontneemt ook het zicht op processen die in het landschap spelen, waarover zometeen meer. In de Duitstalige literatuur wordt dit karakteristieke aspect van de ecologie van de nitrofiele zomen wèl vaak besproken.
Verschillen in soortensamenstelling
Om helder te krijgen hoe de soortensamenstelling van zoomvegetatie en het aangrenzende gazon verschilt, heb ik van beide een vegetatieopname gemaakt, evenals van het tamelijk steile talud van de vijver op de tegenoverliggende kant van het gazon. Ook hier wordt niet gemaaid – hoe zal dat ook met een zitmaaier – en bevindt zich een zoom-begroeiing. Zie de tabel hiernaast voor het resultaat.1 Hoewel beide zoombegroeiingen diverse soorten gemeenschappelijk hebben met het gazon, is uit de tabel ook meteen duidelijk dat de soortensamenstelling van zoom en gazon verschilt. Grote brandnetel, fluitekruid en witte dovenetel zijn in beide zoombegroeiingen aangetroffen, en er is een hele rij soorten die in één van beide zomen voorkomt, maar niet in het grasland. Daartegenover staan pinksterbloem, brede weegbree, brunel, veldzuring en een aantal grassen die juist in het gazon en niet in de veel hoger opgaande en ruige zomen voorkomen. In het gemaaide deel ontbreken de soorten dus die kenmerkend zijn voor de brandnetelzomen. Het is niet zo dat ze niet opvallen doordat ze telkens gemaaid worden. Ze ontbreken.
En wat leert ons dit? Een tussenstand
Als je even je gezonde boerenverstand gebruikt, dan is het niet moeilijk te begrijpen hoe die zoombegroeiingen hier ontstaan. Het is niet erg aannemelijk dat de bodem van de zomen en het gazon zo sterk van elkaar verschillen dat deze de soortensamenstelling bepalen. Ook zal de stikstofdepositie in gazon en zoom hetzelfde zijn, daar zal niemand aan twijfelen. Dan blijft slechts het menselijke gebruik – waaronder het beheer – als bepalende factor voor de soortensamenstelling over: het gazon wordt gemaaid, de zoombegroeiingen niet. Dit lijkt zo'n trivialiteit dat het bijna te banaal voor woorden is, maar het is geen onbelangrijke constatering. Blijkbaar kunnen de soorten uit de nitrofiele zomen niet tegen het gazonbeheer. Overigens geldt hetzelfde voor de overmatige tredbelasting van de berm, waar de zoomsoorten ook ontbreken. Mocht je nog de gedachte opperen dat de weg en de verharding van de berm dusdanig veel voedingsstoffen toevoegen dat dàt de oorzaak is van de geconstateerde verschillen, dan moet de ruigte onder bank en prullenbak en op het talud je toch aan het denken zetten. Nee, als je onbevooroordeeld naar de vegetatie kijkt, dan ligt er maar één conclusie voor de hand: de nitrofiele zoombegroeiing tussen de paaltjes, onder het bankje en de prullenbak en op het talud ontstaan doordat het beheer onvoldoende is voor de instandhouding van een grasland.
Nitrofiele zomen kunnen ook heel bloemrijk zijn, zoals hier deze verzoming in de buurt van Hemmen
Veranderingen in het landschap
Oké, terug naar de discussie die deze hele beschouwing in gang zette. Mijn punt was dat stikstofdepositie welliswaar een goede verklaring lijkt voor de toename van brandnetelzomen op de hogere zandgronden, maar dat er in het landschap allerlei veranderingen hebben plaatsgevonden die ook van belang zijn voor de toename van de soorten van de nitrofiele zomen. In elk geval wordt uit het gegeven voorbeeld uit Hemmen wel duidelijk dat zelfs op de van oorsprong al voedselrijke klei van de Betuwe brandnetels echt niet overal groeien, ook niet bij de huidige stikstofdepositie. Het beheer en het gebruik van het land zijn ook van grote invloed op het voorkomen van de 'stikstofvreters'. Met dit Hemmense voorbeeld in gedachten is het tijd om eens een paar van grote landschappelijke veranderingen te noemen die het optreden van nitrofiele ruigtes bevorderen, ook, of misschien wel juist, op de hogere zandgronden.
1.) Intensivering versus extensivering
Vroeger, zeg grofweg tot aan de Tweede Wereldoorlog, werd het hele zandlandschap gebruikt voor productie. Elk overhoekje, elke berm, alles had een bestemming. Het boerengebruik van het landschap was veel extensiever dan tegenwoordig, maar in zekere zin ook intensiever. Gedreven door armoede en schaarste werd alles wat groeide geoogst, gekapt, of gevreten door vee. De bermen van de wegen bijvoorbeeld – veel smaller dan tegenwoordig! – werden door de schapen gegeten als ze terugliepen naar de dorpen. Het systeem was uitgekiend efficiënt, om maar de mensenmonden te voeden.
Na de oorlog verandert deze situatie drastisch. Ingegeven door de moderniseringen in de landbouw worden grote delen van het landschap ontgonnen en de productie wordt met behulp van drainage, beregening en vooral de inzet van kunstmest sterk verhoogd. Door deze intensivering zijn andere delen niet meer nodig, en deze vallen feitelijk braak: ze worden onttrokken aan het economische verkeer, bijvoorbeeld in natuurgebieden of brede wegbermen, en ze worden niet of onregelmatig beheerd doordat de 'oogst' tot afval wordt. Extensivering dus. Terwijl in het 'gehechte landschap' van de existentiële boereneconomie brandnetelzomen uiterst zeldzaam waren doordat elke centimeter werd gebruikt, zijn de omstandigheden in het nieuwe, 'onthechte landschap' optimaal voor het ontstaan voor onze nitrofiele zomen. Er zijn immers tal van plekken waar het beheer is weggevallen, al langere tijd. Het gevolg: steeds vaker treedt verzoming op van oorspronkelijk schrale graslanden.
2.) De aanplant van bossen op voormalige woeste gronden
Daar komt nog bij dat een deel van de ontginningen met bos worden ingeplant, deels als werkverschaffingsprojecten in de periode direct voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. Op de armste delen van de zandgronden groeiden de bomen in aanvang niet erg voorspoedig, maar inmiddels zijn bijna 100 jaar verstreken sinds de aanplant. Op veel plaatsen zijn de oorspronkelijke dennenbossen omgezet – door natuurlijke verjonging of geholpen door de mens – in loofbossen. De tweede of zelfs derde generatie bomen dient zich aan. De ondergroei verandert ook: van bossen met een heideondergroei veranderden ze in bossen met bochtige smele, van bossen met bochtige smele in bossen met bosbessen. Dit laatste is een teken van een serieus wordende humuslaag. Strooiselophoping dus, in een landschap dat millennialang uitgeput, uitgemergeld is, treedt weer accumulatie van organisch materiaal op. Dat zou om allerlei redenen positief gewaardeerd kunnen worden, maar op zijn minst moet ook gezegd worden dat het de omstandigheden voor het optreden van brandnetelzomen ook verbetert! Strooiselophoping brengt ook ophoping van nutriënten met zich mee, en het zorgt voor een vochtiger standplaats. Allemaal gunstig voor de nitrofiele zomen.
3.) Verdroging
Een laatste, die hiermee ogenschijnlijk in tegenspraak lijkt, maar dat niet is: verdroging. Grote delen van het zandlandschap zijn verdroogd door wateronttrekking. Hierdoor treden allerlei processen op waardoor nutriënten beschikbaar komen, zoals aeratie van de bovengrond en oxidatie van de aanwezige humus. Ook hierdoor nemen de mogelijkheden voor brandnetelzomen toe, vooral op plekken die vroeger te nat waren voor nitrofiele zomen.
Onbevangen kijken
De wetenschappelijke bewijzen dat stikstof nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit stapelen zich op, dat behoeft denk ik geen betoog. Begin september verscheen er nog een eindconcept van een rapport door Europese wetenschappers waaruit blijkt dat de KDW voor veel systemen nog lager ligt dan gedacht. Ik wil daar helemaal niets aan afdoen. Maar het optreden van brandnetelzomen of de toename van de soorten uit dergelijke begroeiingen is op zijn minst niet alléén maar toe te schrijven aan de stikstofdepositie. Als je onbevooroordeeld, onbevangen naar de situatie kijkt en alle beschikbare kennis combineert, dan zijn er ook andere oorzaken die grote brandnetel en consorten doen toenemen, zoals ik hierboven geschetst heb. Naast de depositie van stikstof zijn er ook de grote veranderingen in het landschap die de ontwikkeling van nitrofiele zomen mogelijk maken. "Achterstallig beheer", is een term die je daar soms bij hoort noemen. Het zou daarom goed zijn de discussie breder gevoerd zou worden dan de vernauwing op één factor - stikstof - zoals dat nu gebeurt.
Pas als we het hele plaatje beschouwen en alle problemen benoemen zullen we voor het landelijk gebied oplossingen vinden die langer dan een paar jaar meegaan. De hyperfocus op stikstof en de verenging in het debat tot dit ene onderwerp helpen ons niet verder, ben ik bang. Niet de boer en niet de biodiversiteit.
Om positief te eindigen wil ik nog wijzen op de oplossingsrichting voor de verruiging van het landschap die óók uit mijn waarneming volgt als je die onbevangen en onbevooroordeeld beschouwd. Als verruiging met brandnetels bevorderd wordt door het achterwege blijven van beheer, dan is het omgekeerde ook het geval: een zorgvuldig beheer zal deze verruiging tegen kunnen gaan. En onder de huidige stikstofdeken zal dat beheer intensiever moeten zijn dan wanneer stikstof niet zo overvloedig aanwezig was. Maar de overmatige stikstofdepositie leidt niet onvermijdelijk tot brandnetels. Ja, wel als je niets doet. Maar met beheer kun je nog steeds heel veel sturen, ook, of juist, ten goede!
----------------------------
1 Voor degene die niet gewend zijn plantensociologische tabellen te lezen is het handig te weten dat de codes in de tabel achter de soorten te maken hebben met de hoeveelheid die de soorten voorkomen: een 'r' of een '+' is weinig, en dan loopt het op van 1 tot 5, waarbij de 2 nog onderverdeeld is. Het eventuele cijfer achter de punt zegt iets over de clustering van de betreffende soort. De kolommen betreffen de zoom tussen de paaltjes (Zp), op het talud (Zt) en het gazon (G).
Welkom op onze blogpagina! Hier zullen we op min of meer geregelde momenten artikelen - meestal longreads - en kortere nieuwsberichten plaatsen. Over al die dingen waar we tegen aan lopen, of het nu in het veld is, of in de media. Wilt u een melding krijgen als er een nieuw artikel verschenen is? Abonneert u zich dan op ons blog met het formulier onder aan deze pagina.