Meer regen, toch droger. Maar dat wist de vegetatie al!
Door: Rense Haveman
Soms werpt doelloos zwerven over het internet zo z’n vruchten af. Natuurlijk gaat er veel tijd mee verloren, doorgaans meer dan de opbrengst rechtvaardigt, maar soms is het ook een beetje zoals dat boek dat je moest aanschaffen voor een vak tijdens je studie. Wat je moest leren was maar 30% van de inhoud van het boek (en dus werd er geklaagd dat het te duur was), maar als je de moed kon opbrengen om ook door de rest te browsen, dan kwam je veel interessante dingen te weten. Interessanter dan de inhoud van het vak meestal ook. Nu ja, vandeweek was ik doelloos linkjes aan het volgen toen ik op de site van Weeronline op een blog terecht kwam met de titel Dit zijn de 5 natste provincies van Nederland. Daarin stond een kaartje afkomstig van het KNMI met de gemiddelde jaarlijkse neerslagsom over de periode 1991-2020. Ik moest het opzoeken, maar de lijnen op dit kaartje heten isohyeten: lijnen die punten met gelijke neerslag verbinden.
Er valt meer regen in Nederland!
Ik vond het kaartje om meerdere redenen opmerkelijk. Ik kende dergelijke isohyeten-kaartjes uit oudere botanische publicaties, namelijk het eerste deel van de Atlas van de Nederlandse flora1 uit 1985 en het eerste deel van Wilde Planten2 uit 1973. Uit deze beide publicaties stamt mijn referentie voor de gemiddelde jaarlijkse neerslag in Nederland: gemiddeld 750 mm, met een minimum van 675 mm in westelijk Zuid-Limburg, en een maximum van 850 in oostelijk Zuid-Limburg, en in elk geval meer dan 800 mm op de centrale Veluwe en in Midden-Drenthe. Dat patroon is grofweg nog wel herkenbaar op het nieuwe kaartje van het KNMI: de landsdelen die vroeger droog waren, zijn dat nog steeds, en de delen waar vroeger veel regen viel zijn nog steeds de neerslagrijkste regio’s. De steden in het westen van het land lijken regenrijker geworden, dat wel, waarschijnlijk het gevolg van luchtverontreiniging. Maar wat opvallend is veranderd in die decennia, is de jaarlijkse neerslagsom: het minimum ligt de laatste 30 jaar tussen de 700 en 725 mm en het maximum tussen 950 en 975 mm. Dat is grofweg 100 mm per jaar meer dan in de klimaatsperiodes voor het verschijnen van beide genoemde boekwerken, dus ongeveer 13%, en dat is niet onaanzienlijk!
We krijgen een Schots klimaat... of toch niet?
Mijn eerste gedachte was dat ons klimaat daarmee Atlantischer is geworden. Na een tijdje nagedacht te hebben denk ik toch dat dat toch niet het geval is, want het Atlantische klimaat kenmerkt zich niet alleen door veel regen, maar ook door de periode waarin die vele regen valt: het hele jaar namelijk. Denk Schotland, of Ierland, en je weet wat ik bedoel. Nooit zonder paraplu op pad. Natuurlijk verschilt ook in Atlantisch Europa de neerslag van maand tot maand, ook trendmatig, maar feitelijk is er nooit sprake van een groot neerslagtekort. En dat is wat we – helaas – de afgelopen jaren wèl vaak meegemaakt hebben. Het huidige jaar, 2022, kende een uitgesproken lange droge periode in de zomer, waardoor het neerslagtekort sterk opliep. Ook in 2018 was het neerslagtekort in de zomer groot, als gevolg van de combinatie van een geringe neerslagsom en hoge temperaturen. En ook in 2019 en 2020 hadden we hete en periodiek droge periodes in de zomer. Allemaal niet heel erg Atlantisch dus, maar Mediterraan.
Mediterrane vegetatieverschijnselen in ons land
Voor de plantenwereld maakt het nogal uit wanneer het hemelwater valt. Iris en ik schreven daar al eens over in verband met de eenjarige pioniergraslanden van het Thero-Airion, en meer in het bijzonder de dwergviltkruid-langbaardgraslanden van het Filagini-Vulpietum3. Feitelijk zijn dit graslanden die profiteren van de voorjaarsregens, maar die in de zomer dor en droog zijn door het neerslagtekort. Daardoor kunnen overjarige (“hemicryptofyte”) grassen niet standhouden en wordt de grasmat vooral gevormd door winter- en zomerannuellen, eenjarige grassen dus. Het lijkt er op dat de graslanden van het Thero-Airion in Noordwest-Europa, of in elk geval in Nederland, toenemen. Dergelijke winter- en voorjaarsgroene graslanden die in de zomer verdorren en vooral bestaan uit eenjarigen, vinden we vooral in het Mediterrane klimaat.
Zeewolfsmelk (links) en bloeiend dwerggras (rechts) zijn twee Mediterrane soorten die in Nederland toenemen
Er zijn in de plantensociologie meer aanwijzingen te vinden dat ons klimaat opschuift van koel Atlantisch naar Mediterraan. Allereerst maar eens wat je positief zou kunnen vinden, namelijk de toename van Mediterrane soorten en vegetatietypen. Van dat laatste is het Euphorbio-Ammophiletum (de zeewolfsmelk-helmbegroeiingen van de zeereep) een voorbeeld, en ook hierover schreven we al eens4. Dit vegetatietype van de helmduinen is echter vooral te vinden in de warmere delen van Atlantisch Europa, logisch voor een kustgebonden associatie, al wordt het gekenmerkt door soorten die hun hoofdverspreiding hebben rond de Middellandse Zee. Ik schat in dat voor de uitbreiding van bijvoorbeeld zeewolfsmelk (Euphorbia paralias) het ontbreken van strenge vorst belangrijker is dan de zomerdroogte en hetzelfde geldt haar compagnons blauwe zeedistel (Eryngium maritimum) en zeewinde (Calystegia soldanella). Let wel: allemaal overblijvende soorten! Deze soorten profiteren dus wel van de toegenomen temperatuur, maar zijn nog niet per sé als voorboden van een Mediterraan klimaat te beschouwen.
Een echte Mediterrane soort die toeneemt, ook vooral in de duinen, is dwerggras (Mibora minima). Dit minigrasje komt in de duinen vooral voor in mosrijke pionierbegroeiingen die we tot het Phleo-Tortuletum rekenen5, ook al een begroeiing die verwantschap vertoont met Mediterrane begroeiingen van de Helianthemetea guttati. En ook de uitbreiding van mosbloempje (Crassula tillaea) past in dit beeld (zie leadfoto). Zowel dwerggras als mosbloempje weten zich te verspreiden via menselijk verkeer, bijvoorbeeld op campings, maar hun explosieve toename wordt pas mogelijk door het warmer worden van het klimaat. Ook dit zijn soorten van droge grasland- en tredbegroeiingen, vegetatietypen die dicht aanliggen tegen het al genoemde Thero-Airion. En zo zijn er wel meer.
De oude natuur heeft het moeilijk...
Daartegenover staat de lastige positie van werkelijk Atlantische begroeiingen in ons land. Onze heidebegroeiingen hebben het bijvoorbeeld moeilijk door de extreme zomerdroogtes. Als je over de A50 van Arnhem naar Zwolle rijdt, dan vallen op de taluds de grote stukken droge, afgestorven struikheiplanten op. In een recent bericht op Nature Today werd verhaald van de moeite die hoogvenen hebben om zich staande te houden in de droogte van de laatste zomers. Zomaar twee voorbeelden van ‘oude natuur’ die wel echt tot de zorgenkindjes behoren en waar we misschien in de toekomst afscheid van moeten nemen vanwege het veranderende klimaat.
Verdrogende heide op de Veluwe in 2018
Meer regen dus, maar die regen brengt niet met zich mee dat de natuur waar we aan gewend waren ook floreert. Het valt te veel in heftige buien, in periodes die vanouds buiten het groeiseizoen vielen, niet verspreid. Of ook wel in de zomer, maar dan in zulke plensbuien dat de vegetatie het niet kan benutten. Het stroomt weg, omdat de bodem het niet aan kan. Tegelijkertijd hebben we te maken met lange droge en hete periodes in de zomer, waardoor water dat er nog is veel sneller verdampt en er neerslagtekorten ontstaan. De vegetatie reageert hier natuurlijk op en het gevolg is dat er vegetatietypen tot ontwikkeling komen die we niet kenden uit onze klimaatzone. Deels met nieuwe soorten voor ons land, maar ook als dat niet zo is in soortensamenstellingen die we alleen kennen uit zuidelijker streken.
Rest ons slechts Cruijffiaans optimisme
Positief nieuws? Ik ben bang dat we het moeten doen met het Cruijffiaanse “Elk nadeel heb se voordeel”… Natuurlijk zijn de sterke veranderingen in het klimaat geen goed nieuws. Niet voor de mens, niet voor de maatschappij, en ook niet voor de natuur. Ook al passen systemen zich aan: de natuur zou geen natuur zijn als dat niet zou gebeuren. Vanuit de ecologie weten we echter ook dat grote en grootschalige veranderingen altijd verarming opleveren, en dat slechts de tijd de wonden kan helen die geslagen worden. Nu zijn het alleen de opportunisten, de snelle verspreiders die veel zaad vormen en zich gemakkelijk verspreiden en vestigen, die bij ons post vatten. Slechts na verloop van tijd, een lang verloop van tijd, zullen ook de langzame groeiers, de asceten die spaarzaam omgaan met de schaarse bronnen, de weg naar onze regio weten te vinden.
Elke ecologische ramp voltrekt zich in fases. En we zien het voor onze ogen gebeuren. De natuur reageert, met nieuwe soorten en nieuwe systemen. Dat is het positieve nieuws in een triest proces. Ik schreef, een paar jaar geleden: “Dus blijf ik maar bij mijn leest, data verzamelend, om dan ten minste maar te documenteren wat we over een tijdje niet meer zullen hebben.”6 Daar wil ik nu aan toevoegen: En wat we nieuw krijgen. Zodat we er van zullen leren.
1 Mennema, J. et al. 1985. Atlas van de Nederlandse Flora. Deel 1. Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Uitgeverij Kosmos, Amsterdam.
2 Westhoff, V. et al. 1973. Wilde Planten 1. IVN/VARA/Vereniging Natuurmonumenten
3 Haveman, R. & I. de Ronde 2018. Dwergviltkruid-Langbaardgraslanden op militaire terreinen – een bijdrage tot de kennis over het Thero-Airion in Nederland. – Stratiotes 53: 5-22. pdf
4 Haveman, R. & I. de Ronde 2019. Gedachten over het Euphorbio paraliadis-Ammophiletum op Texel. – Stratiotes 54: 27-41. pdf
5 Haveman, R. & I. de Ronde 2012. Nieuwe vindplaatsen van Mibora minima (L.) Desv. (Dwerggras) in de Texelse duinen. Gorteria 36: 18-21. pdf
6 Haveman, R. 2018. Het ideale model. Over de catwalk naar de Hofstad. – Stratiotes 53: 3-4. pdf
Welkom op onze blogpagina! Hier zullen we op min of meer geregelde momenten artikelen - meestal longreads - en kortere nieuwsberichten plaatsen. Over al die dingen waar we tegen aan lopen, of het nu in het veld is, of in de media. Wilt u een melding krijgen als er een nieuw artikel verschenen is? Abonneert u zich dan op ons blog met het formulier onder aan deze pagina.