De Ronde & Haveman

De Ronde & Haveman

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Geobotanie en Landschap

Blog en nieuws

Luchtkasteel

 

Door: Iris de Ronde

 

Ik stuiterde weer binnen na twee veldagen populatieonderzoek aan orchideeën. We waren op vier plekken geweest. Het waren heel verschillende plekken, elke plek met zijn eigen bodem, waterhuishouding, geschiedenis en historisch en huidig beheer. Overal werd een hooilandbeheer uitgevoerd, soms met nabeweiding. Her en der werden er ook stukjes niet gemaaid. In het veld is dit direct al duidelijk: hier valt niet veel te halen. De ongemaaide plekken zijn veel ruiger: grote pollen (langhalmig) gras, opslag van bomen, meer soorten die strooiselophoping indiceren, zoals brandnetel. Bloemrijker zijn de stukken absoluut niet en orchideeën hoef je hier niet te zoeken. Op de laatste plek die we bezochten was 30% van het perceel niet gemaaid. Dat is een behoorlijk groot stuk, zeker als je direct de gevolgen ziet. Wel veel oude staketsels van orchideeënbloemen van vorig jaar op de niet gemaaide plekken, maar nauwelijks nieuwe planten in deze pollerige grasmat waartussen boompjes de grond uit schieten. Door dit beheer zullen veel van de wortelknollen in dit ongemaaide deel niet uitgroeien tot een plant en dus niet bijdragen aan uitbreiding van de populatie. Ik weet niet precies wat de achterliggende gedachten van de terreinbeherende instantie is, maar doorgaans wordt dit ten behoeve van de insecten gedaan. Vaak niet eens direct gericht op een specifieke soort, maar meestal wordt gedacht baat het niet, dan schaadt het ook niet, ook wel een “no-regret maatregel” genoemd.   

 

 

 

Minder maaien

 

Thuisgekomen opende ik mijn Linked-in account. Iemand schreef super blij te zijn dat Almere een minder maaicampange is gestart en daarbij is ook een nieuwe slogan bedacht “Hoger gras hoort bij een groene stad”. Beter voor mens en dier: goed voor insecten, goed voor vogels. Ik ben ontzettend blij met alle aandacht die er momenteel is voor goed maaibeheer ten behoeve van de biodiversiteit, want er is nog veel winst te behalen. Toch maak ik me zorgen. Dat komt omdat ik in de praktijk steeds vaker verruigde en soortenarme begroeiingen zie na invoer van nieuw beheer. In plaats van dat er goed gekeken wordt naar de plek in het landschap, welke biodiversiteit aanwezig is en hoe er biodiversiteitswinst te behalen valt, lijkt er een generalistisch beheer uitgerold te worden dat ook nog eens goedkoper is. Geen wonder dat we de handen er simpel voor op elkaar krijgen. Was er vooraf eigenlijk wel duidelijk welke biodiversiteit aanwezig was en wat de verwachtte natuurwinst zou zijn van het nieuwe maaibeheer? Wordt er eigenlijk wel een monitoring uitgevoerd naar de resultaten van het nieuwe beheer? En wordt er geëvalueerd of dit positieve effecten zijn? Ik vraag het me ten zeerste af!

 

 

Een korte historische kenschets van de graslanden

 

Hooien en beweiden zijn van oudsher twee activiteiten die behoren bij het boerengebruik. De boer wist precies welk stuk grond het best was voor akkerbouw, voor weiland of voor hooiland, om zo langdurig inkomsten te genereren. Graslanden konden worden beweid met schapen, koeien of paarden als de gronden niet te nat waren en niet te voedselarm. Was het grasland te drassig, bijvoorbeeld in uiterwaarden en langs beekdalen, dan werd er gehooid, waarbij er soms ook kon worden nabeweid. Deze manier van werken, nog voor de introductie van de kunstmest, heeft eigen plantengemeenschappen voortgebracht. Op plekken die overstroomden kwamen bloemenrijke kievitsbloemhooilanden voor of op beperkte schaal dotterbloemhooilanden, op andere natte plekken werd de bodem steeds schraler en ontwikkelde zich onder het hooibeheer bijzondere schraallanden, waaronder de blauwgraslanden. Op plekken die beweid werden ontstonden bijvoorbeeld kamgrasweides of bloemrijke stroomdalgraslanden en op niet overstroomde, wat rijkere gronden die gehooid werden konden glanshaverhooilanden tot ontwikkeling komen. In deze gemeenschappen kwamen bijzondere soorten voor zoals Kievitsbloemen en tal van orchideeën. Veel van die bijzonderheden proberen wij heden ten dage te behouden voor ons land in natuurreservaten en met specifiek beheer dat het boerengebruik na probeert te bootsen.

 

De invoering van de kunstmest, de mechanisatie van de landbouw, de inperking van overstromingen, ontwatering, en nog vele andere zaken hadden grote gevolgen voor de gangbare landbouwpraktijk en dus ook voor de biodiversiteit die in de agrarische percelen voorkwam. Uiteraard zijn er gebieden aangekocht door natuurbeschermingsorganisaties om biodiversiteit te behouden, maar dat blijkt in de praktijk nog knap lastig. De plantengemeenschappen met de bijbehorende bijzondere soorten zijn ontstaan door alle denkbare factoren in een bepaald tijdgewricht. Daarbij kan je denken aan de geschiedenis van het gebied, de bodem, het beheer, de temperatuur, de atmosferische depositie, alles wat met water te maken heeft (overstromingsduur, waterkwaliteit, verdeling over het jaar, etc.), maar ook de beschikbaarheid aan zaden. Alleen het beheer al is voor een natuurbeheerorganisatie lastig, want was het voor de boer een inkomstenbron, voor de natuurbeheerder doorgaans enkel een kostenpost, waar uiteraard keuzes moeten worden gemaakt en die hebben altijd gevolgen voor de soortensamenstelling van de begroeiing.

 

 

De bonte berm

 

Niet alleen in de landbouw veranderde de graslanden, ook op tal van andere plekken in ons landschap gebeurde dat, bijvoorbeeld in wegbermen. Rond 1970  schreef professor Piet Zonderwijk een adviesnota voor Staatbosbeheer om wegbermen natuurvriendelijker te beheren. Zijn advies: stoppen met klepelen! Dit klepelen betekende dat de vegetatie werd fijngemalen en dat de plantenresten bleven liggen. De laag halfverteerde plantenresten veroorzaakte vrij soortenarme begroeiingen, met vooral concurrentiekrachtige soorten, zoals Grote brandnetel en Kweek. Professor Zonderwijk stelde voor om een tot twee keer per jaar te maaien en het maaisel af te voeren (dus een soort hooilandbeheer). Dit beheer leidt tot verschraling van de bodem en de graslanden worden minder productief. Dat geeft ruimte voor minder concurrentiekrachtige soorten, waardoor de begroeiingen gevarieerder werden, met meer bloemplanten. Hierdoor werd niet alleen de floristische waarde hoger, maar ook tal van bloembezoekende insecten profiteerde hiervan. In 1979 verscheen zijn boek De bonte berm.

  

 

Ontwikkelen van kruidenrijk grasland

 

Op precies ditzelfde principe is het graslandenboekje Ontwikkelen van kruidenrijk grasland van Wim Schippers gebaseerd. De gids is te gebruiken door iedereen die betrokken is bij de omvorming van soortenarme, uniforme graslanden tot kruidenrijke graslanden met inheemse soorten. Hij schrijft dat rond 1950 nog meer dan 50% van de graslanden kruidenrijk was. Momenteel is dit nog maar een paar procent en 90% daarvan ligt binnen natuurgebieden. Het is een hele praktische gids, waar precies wordt uitgelegd, afhankelijk van je bodemtype en de uitgangsituatie van je grasland, hoe vaak je moet maaien (0,1,2 keer), wanneer je maaien en hoe je een bepaald graslandtype zo lang mogelijk in stand houdt en daar hoort soms bemesten bij. Heb je productieve graslanden met heel veel Engels raaigras, dan moet je al vroeg in mei maaien (en later herhalen) wil je werkelijk deze dominantie doorbreken en doorontwikkelen naar kruidenrijke graslanden, zijn de graslanden soortenrijker, dan kan het later in het jaar. Hij schrijft dat tijdig maaien een conflict kan lijken met diergroepen (waar je uiteraard zoveel mogelijk rekening mee moet houden), maar dat je ook het doel voor ogen houden en niet steeds moet blijven hinken op twee gedachten, want uiteindelijk zijn ook de dieren erg gebaat bij kruidenrijke graslanden.

 

 

In de praktijk

 

Het idee dat inmiddels de ronde doet “(niet of) minder maaien is altijd beter is voor de biodiversiteit” klopt lang niet altijd. Wat Professor Zonderwijk schreef over klepelen “De laag halfverteerde plantenresten veroorzaakte vrij soortenarme begroeiingen, met vooral concurrentiekrachtige soorten, zoals Grote brandnetel en Kweek”, juist dat zie je terug op de plekken die niet (goed) gemaaid en geruimd worden. Hierover schreven we eerder ook al een blog. Daarnaast zie je op die plekken vaak houtige soorten opschieten, de eerste stap op weg naar struweel en uiteindelijk naar bos. De vegetatie is altijd in beweging. Door middel van beheer proberen we het in een bepaald stadium te houden. Verandering in beheer leidt uiteindelijk altijd tot een verandering in de vegetatie en veranderingen in de vegetatie hebben uiteindelijk weer gevolgen voor de totale biodiversiteit, ook die van fauna.

 

Een aantal jaar geleden vroeg een boomveiligheidsinspecteur mij eens, hoe denk jij dat we de biodiversiteit in Nederland kunnen verbeteren? Ik was even stil en toen antwoorde ik, door maatwerk te leveren! Ik denk dat nog steeds: generiek maatregelen uitrollen helpt niet. Er gaat een hele hoop geld om in uitvoeren van beheer en het is logisch om kritisch naar deze investeringen te kijken. Maar laten we ophouden met meelopen met generieke modegrillen, zonder te weten wat er al op de plek aanwezig is en zonder te meten wat de gevolgen zijn van de doorgevoerde veranderingen. Want ik ben bang dat de modegril die positief zou moeten bijdragen aan de biodiversiteit uiteindelijk vaak een luchtkasteel blijkt te zijn.

Welkom op onze blogpagina! Hier zullen we op min of meer geregelde momenten artikelen - meestal longreads - en kortere nieuwsberichten plaatsen. Over al die dingen waar we tegen aan lopen, of het nu in het veld is, of in de media. Wilt u een melding krijgen als er een nieuw artikel verschenen is? Abonneert u zich dan op ons blog met het formulier onder aan deze pagina.

Naam  
E-mail